Woordenlijst
Slovaaks – Werkwoorden oefenen

toelopen
Het meisje loopt naar haar moeder toe.

rinkelen
De bel rinkelt elke dag.

handelen
Mensen handelen in gebruikte meubels.

ontslaan
Mijn baas heeft me ontslagen.

teruggeven
De leraar geeft de essays terug aan de studenten.

vergeten
Ze wil het verleden niet vergeten.

geld uitgeven
We moeten veel geld uitgeven aan reparaties.

dansen
Ze dansen verliefd een tango.

investeren
Waar moeten we ons geld in investeren?

uitspringen
De vis springt uit het water.

verhuizen
Mijn neefje gaat verhuizen.
