Woordenlijst
Slovaaks – Werkwoorden oefenen

beginnen met rennen
De atleet staat op het punt om te beginnen met rennen.

denken
Ze moet altijd aan hem denken.

annuleren
Het contract is geannuleerd.

meedenken
Je moet meedenken bij kaartspellen.

voelen
De moeder voelt veel liefde voor haar kind.

durven
Ik durf niet in het water te springen.

beschrijven
Hoe kun je kleuren beschrijven?

ontmoeten
Ze ontmoetten elkaar voor het eerst op het internet.

controleren
De tandarts controleert het gebit van de patiënt.

overspringen
De atleet moet over het obstakel springen.

vergeten
Ze is nu zijn naam vergeten.
