Woordenlijst
Sloveens – Werkwoorden oefenen

leiden
Hij leidt graag een team.

schoppen
In vechtsporten moet je goed kunnen schoppen.

uit elkaar halen
Onze zoon haalt alles uit elkaar!

afwassen
Ik hou niet van afwassen.

op handen zijn
Een ramp is op handen.

winnen
Hij probeert te winnen met schaken.

ziektebriefje halen
Hij moet een ziektebriefje halen bij de dokter.

achterna rennen
De moeder rent achter haar zoon aan.

uitgeven
De uitgever geeft deze tijdschriften uit.

activeren
De rook activeerde het alarm.

imiteren
Het kind imiteert een vliegtuig.
