Woordenlijst
Zweeds – Werkwoorden oefenen

voelen
De moeder voelt veel liefde voor haar kind.

updaten
Tegenwoordig moet je je kennis voortdurend updaten.

bedekken
Het kind bedekt zijn oren.

ontslaan
Mijn baas heeft me ontslagen.

stemmen
De kiezers stemmen vandaag over hun toekomst.

smaken
Dit smaakt echt goed!

eindigen
De route eindigt hier.

weigeren
Het kind weigert zijn eten.

bezorgen
De pizzabezorger bezorgt de pizza.

oogsten
We hebben veel wijn geoogst.

verwijderen
Onkruid moet verwijderd worden.
