Woordenlijst
Zweeds – Werkwoorden oefenen

bewegen
Het is gezond om veel te bewegen.

bewaren
Ik bewaar mijn geld in mijn nachtkastje.

verkennen
De astronauten willen de ruimte verkennen.

weglopen
Onze kat is weggelopen.

uitnodigen
Wij nodigen je uit voor ons oudejaarsfeest.

garanderen
Verzekering garandeert bescherming bij ongevallen.

houden van
Ze houdt meer van chocolade dan van groenten.

bereiden
Ze bereidt een taart.

verbinden
Deze brug verbindt twee wijken.

werken
De motorfiets is kapot; hij werkt niet meer.

bevallen
Ze zal binnenkort bevallen.
