Woordenlijst

Zweeds – Werkwoorden oefenen

cms/verbs-webp/120624757.webp
wandelen
Hij wandelt graag in het bos.
cms/verbs-webp/94909729.webp
wachten
We moeten nog een maand wachten.
cms/verbs-webp/121870340.webp
rennen
De atleet rent.
cms/verbs-webp/71991676.webp
achterlaten
Ze hebben hun kind per ongeluk op het station achtergelaten.
cms/verbs-webp/91696604.webp
toestaan
Men mag depressie niet toestaan.
cms/verbs-webp/100298227.webp
knuffelen
Hij knuffelt zijn oude vader.
cms/verbs-webp/120762638.webp
vertellen
Ik heb iets belangrijks te vertellen.
cms/verbs-webp/75195383.webp
zijn
Je moet niet verdrietig zijn!
cms/verbs-webp/96476544.webp
vaststellen
De datum wordt vastgesteld.
cms/verbs-webp/18316732.webp
doorrijden
De auto rijdt door een boom.
cms/verbs-webp/99169546.webp
kijken
Iedereen kijkt naar hun telefoons.
cms/verbs-webp/53064913.webp
sluiten
Ze sluit de gordijnen.