Woordenlijst
Zweeds – Werkwoorden oefenen

volgen
Mijn hond volgt me als ik jog.

verdragen
Ze kan het zingen niet verdragen.

rondkomen
Ze moet rondkomen met weinig geld.

stemmen
De kiezers stemmen vandaag over hun toekomst.

belasten
Kantoorwerk belast haar erg.

ritselen
De bladeren ritselen onder mijn voeten.

terugkeren
De vader is teruggekeerd uit de oorlog.

sneeuwen
Het heeft vandaag veel gesneeuwd.

onderschrijven
We onderschrijven graag uw idee.

verkiezen
Onze dochter leest geen boeken; ze verkiest haar telefoon.

overspringen
De atleet moet over het obstakel springen.
