Woordenlijst
Zweeds – Werkwoorden oefenen

bekritiseren
De baas bekritiseert de werknemer.

noemen
Hoeveel landen kun je noemen?

voorstellen
Hij stelt zijn nieuwe vriendin voor aan zijn ouders.

terugnemen
Het apparaat is defect; de winkelier moet het terugnemen.

binnenlaten
Buiten sneeuwde het en we lieten ze binnen.

becommentariëren
Hij becommentarieert elke dag de politiek.

open laten
Wie de ramen open laat, nodigt inbrekers uit!

vertrekken
Het schip vertrekt uit de haven.

trouwen
Het stel is net getrouwd.

wegrennen
Iedereen rende weg van het vuur.

bewaren
Ik bewaar mijn geld in mijn nachtkastje.
