Woordenlijst
Zweeds – Werkwoorden oefenen

schrijven naar
Hij schreef me vorige week.

melden
Iedereen aan boord meldt zich bij de kapitein.

overnachten
We overnachten in de auto.

eten
De kippen eten de granen.

verrassen
Ze verraste haar ouders met een cadeau.

beschadigen
Twee auto’s raakten beschadigd bij het ongeluk.

publiceren
De uitgever heeft veel boeken gepubliceerd.

vragen
Mijn kleinkind vraagt veel van mij.

sturen
Ik stuur je een brief.

luisteren
Hij luistert naar haar.

serveren
De ober serveert het eten.
