Woordenlijst
Zweeds – Werkwoorden oefenen

pronken
Hij pronkt graag met zijn geld.

hopen
Velen hopen op een betere toekomst in Europa.

verdelen
Ze verdelen het huishoudelijk werk onder elkaar.

weigeren
Het kind weigert zijn eten.

de weg vinden
Ik kan goed de weg vinden in een labyrint.

verdragen
Ze kan het zingen niet verdragen.

noemen
Hoeveel landen kun je noemen?

samenbrengen
De taalcursus brengt studenten van over de hele wereld samen.

geven
De vader wil zijn zoon wat extra geld geven.

publiceren
Reclame wordt vaak in kranten gepubliceerd.

verminderen
Ik moet absoluut mijn stookkosten verminderen.
