Woordenlijst
Zweeds – Werkwoorden oefenen

rondrijden
De auto’s rijden in een cirkel rond.

verkiezen
Onze dochter leest geen boeken; ze verkiest haar telefoon.

veroorzaken
Te veel mensen veroorzaken snel chaos.

belasten
Bedrijven worden op verschillende manieren belast.

verspillen
Energie mag niet verspild worden.

bedekken
Ze bedekt haar haar.

versturen
Ze wil de brief nu versturen.

overtuigen
Ze moet haar dochter vaak overtuigen om te eten.

beginnen
De wandelaars begonnen vroeg in de ochtend.

creëren
Wie heeft de aarde gecreëerd?

werken aan
Hij moet aan al deze bestanden werken.
