Woordenlijst
Zweeds – Werkwoorden oefenen

verwijzen
De leraar verwijst naar het voorbeeld op het bord.

verantwoordelijk zijn voor
De arts is verantwoordelijk voor de therapie.

samenbrengen
De taalcursus brengt studenten van over de hele wereld samen.

opzoeken
Wat je niet weet, moet je opzoeken.

opstaan
Ze kan niet meer zelfstandig opstaan.

rennen
Ze rent elke ochtend op het strand.

overrijden
Helaas worden er nog veel dieren overreden door auto’s.

verhuren
Hij verhuurt zijn huis.

hopen
Velen hopen op een betere toekomst in Europa.

spreken
Hij spreekt tot zijn publiek.

bewegen
Het is gezond om veel te bewegen.
