Woordenlijst
Thai – Werkwoorden oefenen

vergeven
Ik vergeef hem zijn schulden.

uitzoeken
Ze zoekt een nieuwe zonnebril uit.

inloggen
Je moet inloggen met je wachtwoord.

melden
Iedereen aan boord meldt zich bij de kapitein.

betalen
Ze betaalt online met een creditcard.

bewegen
Het is gezond om veel te bewegen.

haten
De twee jongens haten elkaar.

liggen
Ze waren moe en gingen liggen.

sneeuwen
Het heeft vandaag veel gesneeuwd.

importeren
We importeren fruit uit veel landen.

slagen
De studenten zijn geslaagd voor het examen.
