Woordenlijst
Thai – Werkwoorden oefenen

versturen
Dit pakket wordt binnenkort verstuurd.

redden
De dokters konden zijn leven redden.

durven
Ik durf niet in het water te springen.

uitleggen
Opa legt de wereld uit aan zijn kleinzoon.

tonen
Ik kan een visum in mijn paspoort tonen.

bezorgen
Onze dochter bezorgt kranten tijdens de vakantie.

beschermen
De moeder beschermt haar kind.

overtuigen
Ze moet haar dochter vaak overtuigen om te eten.

bouwen
De kinderen bouwen een hoge toren.

moeten gaan
Ik heb dringend vakantie nodig; ik moet gaan!

kijken
Ze kijkt door een verrekijker.
