Woordenlijst
Thai – Werkwoorden oefenen

doden
Pas op, je kunt iemand doden met die bijl!

verdelen
Ze verdelen het huishoudelijk werk onder elkaar.

stoppen
Ik wil nu stoppen met roken!

verhogen
Het bedrijf heeft zijn omzet verhoogd.

creëren
Wie heeft de aarde gecreëerd?

springen
Hij sprong in het water.

verantwoordelijk zijn voor
De arts is verantwoordelijk voor de therapie.

belasten
Kantoorwerk belast haar erg.

wegjagen
De ene zwaan jaagt de andere weg.

bellen
Wie heeft er aan de deurbel gebeld?

weten
De kinderen zijn erg nieuwsgierig en weten al veel.
