Woordenlijst
Thai – Werkwoorden oefenen

bedekken
Het kind bedekt zijn oren.

trouwen
Minderjarigen mogen niet trouwen.

aanbieden
Wat bied je me aan voor mijn vis?

durven
Ik durf niet in het water te springen.

verdwalen
Het is gemakkelijk om in het bos te verdwalen.

volgen
Mijn hond volgt me als ik jog.

stoppen
Hij stopte met zijn baan.

beschadigen
Twee auto’s raakten beschadigd bij het ongeluk.

vertellen
Ze vertelt haar een geheim.

slagen
De studenten zijn geslaagd voor het examen.

voeden
De kinderen voeden het paard.
