Woordenlijst
Thai – Werkwoorden oefenen

een toespraak houden
De politicus houdt een toespraak voor veel studenten.

beginnen
De wandelaars begonnen vroeg in de ochtend.

uitspreiden
Hij spreidt zijn armen wijd uit.

praten met
Iemand zou met hem moeten praten; hij is zo eenzaam.

oogsten
We hebben veel wijn geoogst.

weggeven
Ze geeft haar hart weg.

dansen
Ze dansen verliefd een tango.

bewust zijn van
Het kind is zich bewust van de ruzie van zijn ouders.

bekend zijn met
Ze is niet bekend met elektriciteit.

meedenken
Je moet meedenken bij kaartspellen.

voelen
De moeder voelt veel liefde voor haar kind.
