Woordenlijst

Leer werkwoorden – Frans

cms/verbs-webp/121112097.webp
peindre
Je t’ai peint un beau tableau!
schilderen
Ik heb een mooi schilderij voor je geschilderd!
cms/verbs-webp/45022787.webp
tuer
Je vais tuer la mouche!
doden
Ik zal de vlieg doden!
cms/verbs-webp/77883934.webp
suffire
Ça suffit, tu m’agaces!
genoeg zijn
Dat is genoeg, je irriteert!
cms/verbs-webp/91603141.webp
s’enfuir
Certains enfants s’enfuient de chez eux.
weglopen
Sommige kinderen lopen van huis weg.
cms/verbs-webp/61575526.webp
céder
De nombreuses vieilles maisons doivent céder la place aux nouvelles.
wijken
Veel oude huizen moeten wijken voor de nieuwe.
cms/verbs-webp/68435277.webp
venir
Je suis content que tu sois venu !
komen
Ik ben blij dat je bent gekomen!
cms/verbs-webp/90539620.webp
passer
Le temps passe parfois lentement.
voorbijgaan
De tijd gaat soms langzaam voorbij.
cms/verbs-webp/120515454.webp
nourrir
Les enfants nourrissent le cheval.
voeden
De kinderen voeden het paard.
cms/verbs-webp/106203954.webp
utiliser
Nous utilisons des masques à gaz dans l’incendie.
gebruiken
We gebruiken gasmaskers in het vuur.
cms/verbs-webp/93393807.webp
arriver
Des choses étranges arrivent dans les rêves.
gebeuren
Vreemde dingen gebeuren in dromen.
cms/verbs-webp/96061755.webp
servir
Le chef nous sert lui-même aujourd’hui.
bedienen
De chef bedient ons vandaag zelf.
cms/verbs-webp/109071401.webp
embrasser
La mère embrasse les petits pieds du bébé.
omarmen
De moeder omarmt de kleine voetjes van de baby.