Woordenlijst
Leer werkwoorden – Frans

se présenter
Tout le monde à bord se présente au capitaine.
melden
Iedereen aan boord meldt zich bij de kapitein.

lâcher
Vous ne devez pas lâcher la prise!
loslaten
Je mag de grip niet loslaten!

pendre
Des stalactites pendent du toit.
hangen
IJsspegels hangen van het dak.

se lever
Elle ne peut plus se lever seule.
opstaan
Ze kan niet meer zelfstandig opstaan.

voter
On vote pour ou contre un candidat.
stemmen
Men stemt voor of tegen een kandidaat.

prendre soin
Notre fils prend très soin de sa nouvelle voiture.
zorgen voor
Onze zoon zorgt heel goed voor zijn nieuwe auto.

connaître
Elle ne connaît pas l’électricité.
bekend zijn met
Ze is niet bekend met elektriciteit.

disparaître
De nombreux animaux ont disparu aujourd’hui.
uitsterven
Veel dieren zijn vandaag uitgestorven.

déménager
Mon neveu déménage.
verhuizen
Mijn neefje gaat verhuizen.

oublier
Elle ne veut pas oublier le passé.
vergeten
Ze wil het verleden niet vergeten.

acheter
Ils veulent acheter une maison.
kopen
Ze willen een huis kopen.
