Woordenlijst
Leer werkwoorden – Italiaans

arrabbiarsi
Lei si arrabbia perché lui russa sempre.
boos worden
Ze wordt boos omdat hij altijd snurkt.

aiutare
Tutti aiutano a montare la tenda.
helpen
Iedereen helpt de tent opzetten.

menzionare
Il capo ha menzionato che lo licenzierà.
vermelden
De baas vermeldde dat hij hem zal ontslaan.

servire
Ai cani piace servire i loro padroni.
dienen
Honden dienen graag hun baasjes.

affittare
Sta affittando la sua casa.
verhuren
Hij verhuurt zijn huis.

fermare
Devi fermarti al semaforo rosso.
stoppen
Je moet stoppen bij het rode licht.

incendiare
L’incendio distruggerà molta parte della foresta.
afbranden
Het vuur zal een groot deel van het bos afbranden.

significare
Cosa significa questo stemma sul pavimento?
betekenen
Wat betekent dit wapenschild op de vloer?

mangiare
Cosa vogliamo mangiare oggi?
eten
Wat willen we vandaag eten?

lavorare per
Ha lavorato duramente per i suoi buoni voti.
werken voor
Hij heeft hard gewerkt voor zijn goede cijfers.

estendere
Lui estende le braccia largamente.
uitspreiden
Hij spreidt zijn armen wijd uit.
