Woordenlijst

Leer werkwoorden – Italiaans

cms/verbs-webp/124575915.webp
migliorare
Lei vuole migliorare la sua figura.
verbeteren
Ze wil haar figuur verbeteren.
cms/verbs-webp/121870340.webp
correre
L’atleta corre.
rennen
De atleet rent.
cms/verbs-webp/43100258.webp
incontrare
A volte si incontrano nella scala.
ontmoeten
Soms ontmoeten ze elkaar in het trappenhuis.
cms/verbs-webp/82669892.webp
andare
Dove state andando entrambi?
gaan
Waar gaan jullie beiden heen?
cms/verbs-webp/120200094.webp
mescolare
Puoi fare un’insalata sana mescolando verdure.
mengen
Je kunt een gezonde salade met groenten mengen.
cms/verbs-webp/57248153.webp
menzionare
Il capo ha menzionato che lo licenzierà.
vermelden
De baas vermeldde dat hij hem zal ontslaan.
cms/verbs-webp/123519156.webp
trascorrere
Lei trascorre tutto il suo tempo libero fuori.
doorbrengen
Ze brengt al haar vrije tijd buiten door.
cms/verbs-webp/38753106.webp
parlare
Non bisognerebbe parlare troppo forte al cinema.
spreken
Men moet niet te luid spreken in de bioscoop.
cms/verbs-webp/123546660.webp
controllare
Il meccanico controlla le funzioni dell’auto.
controleren
De monteur controleert de functies van de auto.
cms/verbs-webp/67095816.webp
convivere
I due stanno pianificando di convivere presto.
samenwonen
De twee zijn van plan om binnenkort samen te gaan wonen.
cms/verbs-webp/110401854.webp
trovare alloggio
Abbiamo trovato alloggio in un hotel economico.
onderdak vinden
We vonden onderdak in een goedkoop hotel.
cms/verbs-webp/90554206.webp
riferire
Lei riferisce lo scandalo alla sua amica.
melden
Ze meldt het schandaal aan haar vriendin.