Woordenlijst
Leer werkwoorden – Italiaans

migliorare
Lei vuole migliorare la sua figura.
verbeteren
Ze wil haar figuur verbeteren.

correre
L’atleta corre.
rennen
De atleet rent.

incontrare
A volte si incontrano nella scala.
ontmoeten
Soms ontmoeten ze elkaar in het trappenhuis.

andare
Dove state andando entrambi?
gaan
Waar gaan jullie beiden heen?

mescolare
Puoi fare un’insalata sana mescolando verdure.
mengen
Je kunt een gezonde salade met groenten mengen.

menzionare
Il capo ha menzionato che lo licenzierà.
vermelden
De baas vermeldde dat hij hem zal ontslaan.

trascorrere
Lei trascorre tutto il suo tempo libero fuori.
doorbrengen
Ze brengt al haar vrije tijd buiten door.

parlare
Non bisognerebbe parlare troppo forte al cinema.
spreken
Men moet niet te luid spreken in de bioscoop.

controllare
Il meccanico controlla le funzioni dell’auto.
controleren
De monteur controleert de functies van de auto.

convivere
I due stanno pianificando di convivere presto.
samenwonen
De twee zijn van plan om binnenkort samen te gaan wonen.

trovare alloggio
Abbiamo trovato alloggio in un hotel economico.
onderdak vinden
We vonden onderdak in een goedkoop hotel.
