Woordenlijst
Leer werkwoorden – Koreaans

알다
아이는 부모님의 싸움을 알고 있다.
alda
aineun bumonim-ui ssaum-eul algo issda.
bewust zijn van
Het kind is zich bewust van de ruzie van zijn ouders.

거짓말하다
그는 무언가를 팔고 싶을 때 자주 거짓말한다.
geojismalhada
geuneun mueongaleul palgo sip-eul ttae jaju geojismalhanda.
liegen
Hij liegt vaak als hij iets wil verkopen.

멸종하다
많은 동물들이 오늘 멸종했다.
myeoljonghada
manh-eun dongmuldeul-i oneul myeoljonghaessda.
uitsterven
Veel dieren zijn vandaag uitgestorven.

기다리다
우리는 아직 한 달을 기다려야 한다.
gidalida
ulineun ajig han dal-eul gidalyeoya handa.
wachten
We moeten nog een maand wachten.

도망치다
모든 사람들이 불에서 도망쳤다.
domangchida
modeun salamdeul-i bul-eseo domangchyeossda.
wegrennen
Iedereen rende weg van het vuur.

분류하다
그는 그의 우표를 분류하는 것을 좋아한다.
bunlyuhada
geuneun geuui upyoleul bunlyuhaneun geos-eul joh-ahanda.
sorteren
Hij sorteert graag zijn postzegels.

뒤쫓다
엄마는 아들을 뒤쫓는다.
dwijjochda
eommaneun adeul-eul dwijjochneunda.
achterna rennen
De moeder rent achter haar zoon aan.

길을 잃다
나는 길을 잃었다.
gil-eul ilhda
naneun gil-eul ilh-eossda.
verdwalen
Ik ben onderweg verdwaald.

협력하다
우리는 팀으로 협력한다.
hyeoblyeoghada
ulineun tim-eulo hyeoblyeoghanda.
samenwerken
We werken samen als een team.

확인하다
그는 거기에 누가 살고 있는지 확인한다.
hwag-inhada
geuneun geogie nuga salgo issneunji hwag-inhanda.
controleren
Hij controleert wie daar woont.

가져가다
우리는 크리스마스 트리를 가져갔다.
gajyeogada
ulineun keuliseumaseu teulileul gajyeogassda.
meenemen
We hebben een kerstboom meegenomen.
