Woordenlijst
Leer werkwoorden – Litouws

tapti draugais
Abi tapo draugėmis.
vrienden worden
De twee zijn vrienden geworden.

bėgti
Sportininkas bėga.
rennen
De atleet rent.

atleisti
Ji niekada jam to neatleis!
vergeven
Ze kan het hem nooit vergeven!

išspausti
Ji išspausti citriną.
uitknijpen
Ze knijpt de citroen uit.

supjaustyti
Saldžiam pyragui reikia supjaustyti agurką.
snijden
Voor de salade moet je de komkommer snijden.

švaistyti
Energijos neturėtų būti švaistoma.
verspillen
Energie mag niet verspild worden.

tapti
Jie tapo geru komandos nariu.
worden
Ze zijn een goed team geworden.

palikti
Daug anglų norėjo palikti ES.
verlaten
Veel Engelsen wilden de EU verlaten.

jaustis
Ji jaučia kūdikį savo pilve.
voelen
Ze voelt de baby in haar buik.

reikalauti
Mano anūkas iš manęs reikalauja daug.
vragen
Mijn kleinkind vraagt veel van mij.

praeiti
Vanduo buvo per aukštas; sunkvežimis negalėjo praeiti.
doorkomen
Het water was te hoog; de truck kon er niet doorheen.
