Woordenlijst
Leer werkwoorden – Litouws

mylėti
Ji labai myli savo katę.
houden van
Ze houdt heel veel van haar kat.

sudaryti
Mes kartu sudarome gerą komandą.
vormen
We vormen samen een goed team.

gerti
Jis beveik kiekvieną vakarą apsigeria.
worden dronken
Hij wordt bijna elke avond dronken.

rūpintis
Mūsų sūnus labai rūpinasi savo nauju automobiliu.
zorgen voor
Onze zoon zorgt heel goed voor zijn nieuwe auto.

turėti teisę
Senyvo amžiaus žmonės turi teisę į pensiją.
recht hebben op
Ouderen hebben recht op een pensioen.

išvykti
Traukinys išvyksta.
vertrekken
De trein vertrekt.

susierzinus
Ji susierzina, nes jis visada knarkia.
boos worden
Ze wordt boos omdat hij altijd snurkt.

prašyti
Jis prašo jos atleidimo.
vragen
Hij vraagt haar om vergeving.

nuvažiuoti
Po apsipirkimo abu nuvažiuoja namo.
naar huis rijden
Na het winkelen rijden de twee naar huis.

suprasti
Galiausiai supratau užduotį!
begrijpen
Ik begreep eindelijk de taak!

treniruotis
Profesionaliems sportininkams reikia kasdien treniruotis.
trainen
Professionele atleten moeten elke dag trainen.
