Woordenlijst

Leer werkwoorden – Noors

cms/verbs-webp/100011930.webp
fortelle
Hun forteller henne en hemmelighet.
vertellen
Ze vertelt haar een geheim.
cms/verbs-webp/102823465.webp
vise
Jeg kan vise et visum i passet mitt.
tonen
Ik kan een visum in mijn paspoort tonen.
cms/verbs-webp/91367368.webp
gå tur
Familien går tur på søndager.
wandelen
De familie gaat op zondag wandelen.
cms/verbs-webp/34664790.webp
bli beseiret
Den svakere hunden blir beseiret i kampen.
verslagen worden
De zwakkere hond wordt verslagen in het gevecht.
cms/verbs-webp/106203954.webp
bruke
Vi bruker gassmasker i brannen.
gebruiken
We gebruiken gasmaskers in het vuur.
cms/verbs-webp/110646130.webp
dekke
Hun har dekket brødet med ost.
bedekken
Ze heeft het brood met kaas bedekt.
cms/verbs-webp/44848458.webp
stoppe
Du må stoppe ved det røde lyset.
stoppen
Je moet stoppen bij het rode licht.
cms/verbs-webp/121870340.webp
løpe
Idrettsutøveren løper.
rennen
De atleet rent.
cms/verbs-webp/106608640.webp
bruke
Selv små barn bruker nettbrett.
gebruiken
Zelfs kleine kinderen gebruiken tablets.
cms/verbs-webp/95655547.webp
slippe foran
Ingen vil slippe ham foran i supermarkedkassen.
voor laten
Niemand wil hem voor laten gaan bij de kassa van de supermarkt.
cms/verbs-webp/98294156.webp
handle
Folk handler med brukte møbler.
handelen
Mensen handelen in gebruikte meubels.
cms/verbs-webp/106682030.webp
finne igjen
Jeg kunne ikke finne passet mitt etter flyttingen.
terugvinden
Na de verhuizing kon ik mijn paspoort niet meer terugvinden.