Woordenlijst

Leer werkwoorden – Portugees (PT)

cms/verbs-webp/74916079.webp
chegar
Ele chegou na hora certa.
aankomen
Hij kwam net op tijd aan.
cms/verbs-webp/114052356.webp
queimar
A carne não deve queimar na grelha.
branden
Het vlees mag niet branden op de grill.
cms/verbs-webp/30314729.webp
desistir
Quero desistir de fumar a partir de agora!
stoppen
Ik wil nu stoppen met roken!
cms/verbs-webp/40477981.webp
estar familiarizado
Ela não está familiarizada com eletricidade.
bekend zijn met
Ze is niet bekend met elektriciteit.
cms/verbs-webp/96668495.webp
imprimir
Livros e jornais estão sendo impressos.
drukken
Boeken en kranten worden gedrukt.
cms/verbs-webp/120220195.webp
vender
Os comerciantes estão vendendo muitos produtos.
verkopen
De handelaren verkopen veel goederen.
cms/verbs-webp/119501073.webp
ficar em frente
Lá está o castelo - fica bem em frente!
tegenover liggen
Daar is het kasteel - het ligt er recht tegenover!
cms/verbs-webp/125385560.webp
lavar
A mãe lava seu filho.
wassen
De moeder wast haar kind.
cms/verbs-webp/73880931.webp
limpar
O trabalhador está limpando a janela.
schoonmaken
De werker maakt het raam schoon.
cms/verbs-webp/35071619.webp
passar por
Os dois passam um pelo outro.
voorbijgaan
De twee lopen elkaar voorbij.
cms/verbs-webp/124545057.webp
ouvir
As crianças gostam de ouvir suas histórias.
luisteren naar
De kinderen luisteren graag naar haar verhalen.
cms/verbs-webp/101630613.webp
procurar
O ladrão procura a casa.
doorzoeken
De inbreker doorzoekt het huis.