Woordenlijst
Leer werkwoorden – Portugees (PT)

dar à luz
Ela dará à luz em breve.
bevallen
Ze zal binnenkort bevallen.

votar
Os eleitores estão votando em seu futuro hoje.
stemmen
De kiezers stemmen vandaag over hun toekomst.

repetir
Meu papagaio pode repetir meu nome.
herhalen
Mijn papegaai kan mijn naam herhalen.

misturar
Você pode misturar uma salada saudável com legumes.
mengen
Je kunt een gezonde salade met groenten mengen.

escrever
Ele está escrevendo uma carta.
schrijven
Hij schrijft een brief.

queimar
Você não deveria queimar dinheiro.
verbranden
Je moet geen geld verbranden.

mudar-se
Meu sobrinho está se mudando.
verhuizen
Mijn neefje gaat verhuizen.

gritar
Se você quer ser ouvido, tem que gritar sua mensagem alto.
schreeuwen
Als je gehoord wilt worden, moet je je boodschap luid schreeuwen.

sentir falta
Ele sente muita falta de sua namorada.
missen
Hij mist zijn vriendin erg.

ler
Não consigo ler sem óculos.
lezen
Ik kan niet zonder bril lezen.

exigir
Meu neto exige muito de mim.
vragen
Mijn kleinkind vraagt veel van mij.
