Woordenlijst

Leer werkwoorden – Portugees (PT)

cms/verbs-webp/104849232.webp
dar à luz
Ela dará à luz em breve.
bevallen
Ze zal binnenkort bevallen.
cms/verbs-webp/119188213.webp
votar
Os eleitores estão votando em seu futuro hoje.
stemmen
De kiezers stemmen vandaag over hun toekomst.
cms/verbs-webp/1422019.webp
repetir
Meu papagaio pode repetir meu nome.
herhalen
Mijn papegaai kan mijn naam herhalen.
cms/verbs-webp/120200094.webp
misturar
Você pode misturar uma salada saudável com legumes.
mengen
Je kunt een gezonde salade met groenten mengen.
cms/verbs-webp/119895004.webp
escrever
Ele está escrevendo uma carta.
schrijven
Hij schrijft een brief.
cms/verbs-webp/77646042.webp
queimar
Você não deveria queimar dinheiro.
verbranden
Je moet geen geld verbranden.
cms/verbs-webp/83776307.webp
mudar-se
Meu sobrinho está se mudando.
verhuizen
Mijn neefje gaat verhuizen.
cms/verbs-webp/73649332.webp
gritar
Se você quer ser ouvido, tem que gritar sua mensagem alto.
schreeuwen
Als je gehoord wilt worden, moet je je boodschap luid schreeuwen.
cms/verbs-webp/127720613.webp
sentir falta
Ele sente muita falta de sua namorada.
missen
Hij mist zijn vriendin erg.
cms/verbs-webp/1502512.webp
ler
Não consigo ler sem óculos.
lezen
Ik kan niet zonder bril lezen.
cms/verbs-webp/20225657.webp
exigir
Meu neto exige muito de mim.
vragen
Mijn kleinkind vraagt veel van mij.
cms/verbs-webp/61575526.webp
dar lugar
Muitas casas antigas têm que dar lugar às novas.
wijken
Veel oude huizen moeten wijken voor de nieuwe.