Woordenlijst
Leer werkwoorden – Portugees (PT)

superar
Os atletas superaram a cachoeira.
overwinnen
De atleten overwinnen de waterval.

acontecer
Coisas estranhas acontecem em sonhos.
gebeuren
Vreemde dingen gebeuren in dromen.

ordenar
Ele gosta de ordenar seus selos.
sorteren
Hij sorteert graag zijn postzegels.

soar
A voz dela soa fantástica.
klinken
Haar stem klinkt fantastisch.

pular
A criança está pulando feliz.
rondspringen
Het kind springt vrolijk in het rond.

treinar
Atletas profissionais têm que treinar todos os dias.
trainen
Professionele atleten moeten elke dag trainen.

voltar
Não consigo encontrar o caminho de volta.
de weg terugvinden
Ik kan de weg terug niet vinden.

perseguir
O cowboy persegue os cavalos.
achtervolgen
De cowboy achtervolgt de paarden.

ignorar
A criança ignora as palavras de sua mãe.
negeren
Het kind negeert de woorden van zijn moeder.

atropelar
Um ciclista foi atropelado por um carro.
aanrijden
Een fietser werd aangereden door een auto.

depender
Ele é cego e depende de ajuda externa.
afhangen van
Hij is blind en is afhankelijk van hulp van buitenaf.
