Woordenlijst
Leer werkwoorden – Portugees (BR)

sentar-se
Ela se senta à beira-mar ao pôr do sol.
zitten
Ze zit bij de zee tijdens zonsondergang.

deitar
As crianças estão deitadas juntas na grama.
liggen
De kinderen liggen samen in het gras.

punir
Ela puniu sua filha.
straffen
Ze strafte haar dochter.

sair
As crianças finalmente querem sair.
uitgaan
De kinderen willen eindelijk naar buiten.

passear
A família passeia aos domingos.
wandelen
De familie gaat op zondag wandelen.

conduzir
Os cowboys conduzem o gado com cavalos.
drijven
De cowboys drijven het vee met paarden.

andar
As crianças gostam de andar de bicicleta ou patinetes.
rijden
Kinderen rijden graag op fietsen of steps.

imprimir
Livros e jornais estão sendo impressos.
drukken
Boeken en kranten worden gedrukt.

estar interligado
Todos os países da Terra estão interligados.
verbonden zijn
Alle landen op aarde zijn met elkaar verbonden.

bater
Os pais não devem bater nos seus filhos.
slaan
Ouders zouden hun kinderen niet moeten slaan.

afastar
Um cisne afasta o outro.
wegjagen
De ene zwaan jaagt de andere weg.
