Woordenlijst
Leer werkwoorden – Portugees (BR)

sentar
Muitas pessoas estão sentadas na sala.
zitten
Er zitten veel mensen in de kamer.

queimar
A carne não deve queimar na grelha.
branden
Het vlees mag niet branden op de grill.

falar
Não se deve falar muito alto no cinema.
spreken
Men moet niet te luid spreken in de bioscoop.

pintar
Eu pintei um lindo quadro para você!
schilderen
Ik heb een mooi schilderij voor je geschilderd!

passar
O período medieval já passou.
voorbijgaan
De middeleeuwse periode is voorbijgegaan.

alimentar
As crianças estão alimentando o cavalo.
voeden
De kinderen voeden het paard.

enxergar
Eu posso enxergar tudo claramente com meus novos óculos.
duidelijk zien
Ik kan alles duidelijk zien door mijn nieuwe bril.

acostumar-se
Crianças precisam se acostumar a escovar os dentes.
wennen aan
Kinderen moeten wennen aan het tandenpoetsen.

ler
Não consigo ler sem óculos.
lezen
Ik kan niet zonder bril lezen.

virar
Ela vira a carne.
draaien
Ze draait het vlees.

voltar-se
Eles se voltam um para o outro.
zich wenden tot
Ze wenden zich tot elkaar.
