Woordenlijst
Leer werkwoorden – Slovaaks

vychádzať
Ukončte svoj boj a konečne vychádzajte!
overweg kunnen
Stop met ruziën en kunnen jullie eindelijk met elkaar overweg!

dokončiť
Každý deň dokončuje svoju behaciu trasu.
voltooien
Hij voltooit elke dag zijn jogroute.

poškodiť
V nehode boli poškodené dva autá.
beschadigen
Twee auto’s raakten beschadigd bij het ongeluk.

prejsť
Stredoveké obdobie už prešlo.
voorbijgaan
De middeleeuwse periode is voorbijgegaan.

odštartovať
Keď sa zmenilo svetlo, autá odštartovali.
wegrijden
Toen het licht veranderde, reden de auto’s weg.

vynechať
Môžete vynechať cukor v čaji.
weglaten
Je kunt de suiker in de thee weglaten.

obmedziť
Mali by sa obmedziť obchody?
beperken
Moet handel worden beperkt?

hovoriť s
S ním by mal niekto hovoriť; je taký osamelý.
praten met
Iemand zou met hem moeten praten; hij is zo eenzaam.

visieť
Houpacia sieť visí zo stropu.
hangen
De hangmat hangt aan het plafond.

maľovať
Chcem si namaľovať byt.
schilderen
Ik wil mijn appartement schilderen.

vycvičiť
Psa vycvičila ona.
trainen
De hond wordt door haar getraind.
