Woordenlijst
Leer werkwoorden – Zweeds

transportera
Lastbilen transporterar varorna.
vervoeren
De vrachtwagen vervoert de goederen.

representera
Advokater representerar sina klienter i domstol.
vertegenwoordigen
Advocaten vertegenwoordigen hun cliënten in de rechtbank.

förbereda
En utsökt frukost förbereds!
bereiden
Er wordt een heerlijk ontbijt bereid!

säga adjö
Kvinnan säger adjö.
afscheid nemen
De vrouw neemt afscheid.

namnge
Hur många länder kan du namnge?
noemen
Hoeveel landen kun je noemen?

slåss
Atleterna slåss mot varandra.
vechten
De atleten vechten tegen elkaar.

köra runt
Bilarna kör runt i en cirkel.
rondrijden
De auto’s rijden in een cirkel rond.

köra iväg
Hon kör iväg i sin bil.
wegrijden
Ze rijdt weg in haar auto.

ställa tillbaka
Snart måste vi ställa tillbaka klockan igen.
achteruit zetten
Binnenkort moeten we de klok weer achteruit zetten.

övernatta
Vi övernattar i bilen.
overnachten
We overnachten in de auto.

orsaka
Alkohol kan orsaka huvudvärk.
veroorzaken
Alcohol kan hoofdpijn veroorzaken.
