Ordforråd
Lær adverb – Dutch

beneden
Hij ligt beneden op de vloer.
nedanfor
Han ligg nede på golvet.

nergens
Deze sporen leiden naar nergens.
ingenstader
Desse spora fører til ingenstader.

bijvoorbeeld
Hoe vind je deze kleur, bijvoorbeeld?
til dømes
Korleis likar du denne fargen, til dømes?

altijd
Hier was altijd een meer.
alltid
Det har alltid vore ein innsjø her.

alle
Hier kun je alle vlaggen van de wereld zien.
alle
Her kan du sjå alle flagga i verda.

weg
Hij draagt de prooi weg.
bort
Han bær byttet bort.

buiten
We eten vandaag buiten.
ute
Vi et ute i dag.

waarom
Kinderen willen weten waarom alles is zoals het is.
kvifor
Born vil vite kvifor alt er som det er.

in
Ze springen in het water.
inni
Dei hoppar inni vatnet.

buiten
Het zieke kind mag niet naar buiten.
ut
Det sjuke barnet får ikkje gå ut.

bijna
Het is bijna middernacht.
nesten
Det er nesten midnatt.
