Ordforråd
Lær verb – Dutch

veroorzaken
Te veel mensen veroorzaken snel chaos.
føre til
For mange menneske fører raskt til kaos.

nemen
Ze moet veel medicatie nemen.
ta
Ho må ta mykje medisin.

accepteren
Creditcards worden hier geaccepteerd.
akseptere
Kredittkort blir akseptert her.

voorstellen
De vrouw stelt iets voor aan haar vriendin.
foreslå
Kvinna foreslår noko til venninna si.

langskomen
De artsen komen elke dag bij de patiënt langs.
stikke innom
Legane stikker innom pasienten kvar dag.

winnen
Hij probeert te winnen met schaken.
vinne
Han prøver å vinne i sjakk.

uitknijpen
Ze knijpt de citroen uit.
presse ut
Ho presser ut sitronen.

weigeren
Het kind weigert zijn eten.
nekte
Barnet nektar maten sin.

beheersen
Ik kan niet te veel geld uitgeven; ik moet me beheersen.
vise tilbakehaldenheit
Eg kan ikkje bruke for mykje pengar; eg må vise tilbakehaldenheit.

uitsluiten
De groep sluit hem uit.
ekskludere
Gruppa ekskluderer han.

vertegenwoordigen
Advocaten vertegenwoordigen hun cliënten in de rechtbank.
representere
Advokatar representerer klientane sine i retten.
