Ordforråd

Lær verb – Dutch

cms/verbs-webp/122638846.webp
sprakeloos maken
De verrassing maakt haar sprakeloos.
gjere mållaus
Overraskinga gjer ho mållaus.
cms/verbs-webp/122153910.webp
verdelen
Ze verdelen het huishoudelijk werk onder elkaar.
dele
Dei deler husarbeidet mellom seg.
cms/verbs-webp/93221279.webp
branden
Er brandt een vuur in de open haard.
brenne
Ein eld brenner i peisen.
cms/verbs-webp/23257104.webp
duwen
Ze duwen de man het water in.
dytte
Dei dytter mannen inn i vatnet.
cms/verbs-webp/89636007.webp
ondertekenen
Hij ondertekende het contract.
signere
Han signerte kontrakten.
cms/verbs-webp/109099922.webp
herinneren
De computer herinnert me aan mijn afspraken.
minne om
Datamaskina minner meg om avtalane mine.
cms/verbs-webp/43532627.webp
wonen
Ze wonen in een gedeeld appartement.
bu
Dei bur i ein delt leilighet.
cms/verbs-webp/65199280.webp
achterna rennen
De moeder rent achter haar zoon aan.
springe etter
Mor spring etter sonen sin.
cms/verbs-webp/63244437.webp
bedekken
Ze bedekt haar gezicht.
dekke
Ho dekkjer ansiktet sitt.
cms/verbs-webp/18473806.webp
aan de beurt komen
Even wachten, je komt zo aan de beurt!
få tur
Vent, du får tur snart!
cms/verbs-webp/86996301.webp
opkomen voor
De twee vrienden willen altijd voor elkaar opkomen.
forsvare
Dei to vennane vil alltid forsvare kvarandre.
cms/verbs-webp/8451970.webp
bespreken
De collega’s bespreken het probleem.
diskutere
Kollegaene diskuterer problemet.