Ordforråd
Lær verb – Dutch

sprakeloos maken
De verrassing maakt haar sprakeloos.
gjere mållaus
Overraskinga gjer ho mållaus.

verdelen
Ze verdelen het huishoudelijk werk onder elkaar.
dele
Dei deler husarbeidet mellom seg.

branden
Er brandt een vuur in de open haard.
brenne
Ein eld brenner i peisen.

duwen
Ze duwen de man het water in.
dytte
Dei dytter mannen inn i vatnet.

ondertekenen
Hij ondertekende het contract.
signere
Han signerte kontrakten.

herinneren
De computer herinnert me aan mijn afspraken.
minne om
Datamaskina minner meg om avtalane mine.

wonen
Ze wonen in een gedeeld appartement.
bu
Dei bur i ein delt leilighet.

achterna rennen
De moeder rent achter haar zoon aan.
springe etter
Mor spring etter sonen sin.

bedekken
Ze bedekt haar gezicht.
dekke
Ho dekkjer ansiktet sitt.

aan de beurt komen
Even wachten, je komt zo aan de beurt!
få tur
Vent, du får tur snart!

opkomen voor
De twee vrienden willen altijd voor elkaar opkomen.
forsvare
Dei to vennane vil alltid forsvare kvarandre.
