Ordforråd
Lær verb – Dutch

wegrijden
Toen het licht veranderde, reden de auto’s weg.
køyre av garde
Då lyset bytta, køyrde bilane av garde.

kopen
Ze willen een huis kopen.
kjøpe
Dei vil kjøpe eit hus.

binnenkomen
Hij komt de hotelkamer binnen.
gå inn
Han går inn i hotellrommet.

weigeren
Het kind weigert zijn eten.
nekte
Barnet nektar maten sin.

investeren
Waar moeten we ons geld in investeren?
investere
Kva bør vi investere pengane våre i?

doorkomen
Het water was te hoog; de truck kon er niet doorheen.
kome gjennom
Vatnet var for høgt; lastebilen kom ikkje gjennom.

bekritiseren
De baas bekritiseert de werknemer.
kritisere
Sjefen kritiserer tilsette.

ontslaan
Mijn baas heeft me ontslagen.
sparke
Sjefen min har sparka meg.

samenwonen
De twee zijn van plan om binnenkort samen te gaan wonen.
flytte saman
Dei to planlegg å flytte saman snart.

beginnen
De wandelaars begonnen vroeg in de ochtend.
byrje
Vandrarane byrja tidleg om morgonen.

openen
De kluis kan worden geopend met de geheime code.
opne
Safeen kan opnast med den hemmelege koden.
