Ordforråd

Lær verb – Dutch

cms/verbs-webp/108286904.webp
drinken
De koeien drinken water uit de rivier.
drikke
Kyra drikker vatn frå elva.
cms/verbs-webp/123211541.webp
sneeuwen
Het heeft vandaag veel gesneeuwd.
snø
Det snødde mykje i dag.
cms/verbs-webp/83548990.webp
terugkomen
De boemerang kwam terug.
returnere
Bumerangen returnerte.
cms/verbs-webp/106725666.webp
controleren
Hij controleert wie daar woont.
sjekka
Han sjekkar kven som bur der.
cms/verbs-webp/34664790.webp
verslagen worden
De zwakkere hond wordt verslagen in het gevecht.
bli slått
Den svakare hunden blir slått i kampen.
cms/verbs-webp/121820740.webp
beginnen
De wandelaars begonnen vroeg in de ochtend.
byrje
Vandrarane byrja tidleg om morgonen.
cms/verbs-webp/3270640.webp
achtervolgen
De cowboy achtervolgt de paarden.
forfølge
Cowboyen forfølgjer hestane.
cms/verbs-webp/105681554.webp
veroorzaken
Suiker veroorzaakt veel ziekten.
føre til
Sukker fører til mange sjukdomar.
cms/verbs-webp/104135921.webp
binnenkomen
Hij komt de hotelkamer binnen.
gå inn
Han går inn i hotellrommet.
cms/verbs-webp/125319888.webp
bedekken
Ze bedekt haar haar.
dekke
Ho dekkjer håret sitt.
cms/verbs-webp/95056918.webp
leiden
Hij leidt het meisje bij de hand.
leie
Han leier jenta ved handa.
cms/verbs-webp/44159270.webp
teruggeven
De leraar geeft de essays terug aan de studenten.
returnere
Læraren returnerer stilane til elevane.