Ordforråd
Lær verb – Dutch

sprakeloos maken
De verrassing maakt haar sprakeloos.
gjere mållaus
Overraskinga gjer ho mållaus.

overlaten
De eigenaren laten hun honden aan mij over voor een wandeling.
overlate
Eigarane overlet hundane sine til meg for ein tur.

beschermen
Kinderen moeten beschermd worden.
beskytte
Barn må beskyttast.

luisteren
Hij luistert graag naar de buik van zijn zwangere vrouw.
lytte
Han liker å lytte til magen til den gravide kona si.

bevorderen
We moeten alternatieven voor autoverkeer bevorderen.
fremje
Vi treng å fremje alternativ til biltrafikk.

hangen
De hangmat hangt aan het plafond.
henge ned
Hengekøya henger ned frå taket.

bezorgen
De pizzabezorger bezorgt de pizza.
levere
Pizzabudet leverer pizzaen.

tonen
Ik kan een visum in mijn paspoort tonen.
vise
Eg kan vise eit visum i passet mitt.

bespreken
De collega’s bespreken het probleem.
diskutere
Kollegaene diskuterer problemet.

gooien
Hij gooit de bal in de mand.
kaste
Han kastar ballen i kurven.

produceren
We produceren onze eigen honing.
produsere
Vi produserer vår eigen honning.
