Ordforråd
Lær verb – engelsk (UK)

gebeur
Iets sleg het gebeur.
gebeuren
Er is iets ergs gebeurd.

voltooi
Hy voltooi sy drafroete elke dag.
voltooien
Hij voltooit elke dag zijn jogroute.

uitdruk
Sy druk die suurlemoen uit.
uitknijpen
Ze knijpt de citroen uit.

praat met
Iemand moet met hom praat; hy’s so eensaam.
praten met
Iemand zou met hem moeten praten; hij is zo eenzaam.

eis
My kleinkind eis baie van my.
vragen
Mijn kleinkind vraagt veel van mij.

gaan
Waarheen gaan julle albei?
gaan
Waar gaan jullie beiden heen?

let op
’n Mens moet op die verkeerstekens let.
opletten
Men moet opletten voor de verkeerstekens.

gebruik
Selfs klein kinders gebruik tablette.
gebruiken
Zelfs kleine kinderen gebruiken tablets.

vergeet
Sy het nou sy naam vergeet.
vergeten
Ze is nu zijn naam vergeten.

leer ken
Vreemde honde wil mekaar leer ken.
leren kennen
Vreemde honden willen elkaar leren kennen.

genoeg wees
Dit is genoeg, jy irriteer!
genoeg zijn
Dat is genoeg, je irriteert!
