Ordforråd
rumensk – Verb Øvelse

samenwerken
We werken samen als een team.

achterna rennen
De moeder rent achter haar zoon aan.

durven
Ze durfden uit het vliegtuig te springen.

bezorgen
Onze dochter bezorgt kranten tijdens de vakantie.

duwen
De verpleegster duwt de patiënt in een rolstoel.

binnenlaten
Buiten sneeuwde het en we lieten ze binnen.

overspringen
De atleet moet over het obstakel springen.

imiteren
Het kind imiteert een vliegtuig.

werken
De motorfiets is kapot; hij werkt niet meer.

verdwalen
Mijn sleutel is vandaag verloren gegaan!

betalen
Ze betaalde met een creditcard.
