Ordforråd
Lær verb – nederlandsk

uitgeven
Ze heeft al haar geld uitgegeven.
tilbringe
Hun tilbrakte alle pengene sine.

achterlaten
Ze liet een stuk pizza voor me achter.
etterlate
Hun etterlot meg et stykke pizza.

ontmoeten
Soms ontmoeten ze elkaar in het trappenhuis.
møte
Noen ganger møtes de i trappa.

voorstellen
De vrouw stelt iets voor aan haar vriendin.
foreslå
Kvinnen foreslår noe til venninnen sin.

parkeren
De auto’s staan in de ondergrondse garage geparkeerd.
parkere
Bilene er parkert i undergrunnen.

bevallen
Ze zal binnenkort bevallen.
føde
Hun vil føde snart.

becommentariëren
Hij becommentarieert elke dag de politiek.
kommentere
Han kommenterer politikk hver dag.

gebruiken
Ze gebruikt dagelijks cosmetische producten.
bruke
Hun bruker kosmetikkprodukter daglig.

versturen
Dit pakket wordt binnenkort verstuurd.
sende av gårde
Denne pakken vil bli sendt av gårde snart.

kwaadspreken
De klasgenoten spreken kwaad over haar.
snakke dårlig
Klassekameratene snakker dårlig om henne.

veroorzaken
Alcohol kan hoofdpijn veroorzaken.
forårsake
Alkohol kan forårsake hodepine.
