Ordforråd

Lær verb – nederlandsk

cms/verbs-webp/118253410.webp
uitgeven
Ze heeft al haar geld uitgegeven.
tilbringe
Hun tilbrakte alle pengene sine.
cms/verbs-webp/124274060.webp
achterlaten
Ze liet een stuk pizza voor me achter.
etterlate
Hun etterlot meg et stykke pizza.
cms/verbs-webp/43100258.webp
ontmoeten
Soms ontmoeten ze elkaar in het trappenhuis.
møte
Noen ganger møtes de i trappa.
cms/verbs-webp/34725682.webp
voorstellen
De vrouw stelt iets voor aan haar vriendin.
foreslå
Kvinnen foreslår noe til venninnen sin.
cms/verbs-webp/99196480.webp
parkeren
De auto’s staan in de ondergrondse garage geparkeerd.
parkere
Bilene er parkert i undergrunnen.
cms/verbs-webp/104849232.webp
bevallen
Ze zal binnenkort bevallen.
føde
Hun vil føde snart.
cms/verbs-webp/97335541.webp
becommentariëren
Hij becommentarieert elke dag de politiek.
kommentere
Han kommenterer politikk hver dag.
cms/verbs-webp/85677113.webp
gebruiken
Ze gebruikt dagelijks cosmetische producten.
bruke
Hun bruker kosmetikkprodukter daglig.
cms/verbs-webp/113136810.webp
versturen
Dit pakket wordt binnenkort verstuurd.
sende av gårde
Denne pakken vil bli sendt av gårde snart.
cms/verbs-webp/110322800.webp
kwaadspreken
De klasgenoten spreken kwaad over haar.
snakke dårlig
Klassekameratene snakker dårlig om henne.
cms/verbs-webp/123203853.webp
veroorzaken
Alcohol kan hoofdpijn veroorzaken.
forårsake
Alkohol kan forårsake hodepine.
cms/verbs-webp/108580022.webp
terugkeren
De vader is teruggekeerd uit de oorlog.
returnere
Faren har returnert fra krigen.