Ordforråd

Lær verb – nederlandsk

cms/verbs-webp/82095350.webp
duwen
De verpleegster duwt de patiënt in een rolstoel.
skyve
Sykepleieren skyver pasienten i en rullestol.
cms/verbs-webp/109071401.webp
omarmen
De moeder omarmt de kleine voetjes van de baby.
omfavne
Moren omfavner babyens små føtter.
cms/verbs-webp/120870752.webp
trekken
Hoe gaat hij die grote vis eruit trekken?
trekke ut
Hvordan skal han trekke ut den store fisken?
cms/verbs-webp/35862456.webp
beginnen
Een nieuw leven begint met een huwelijk.
begynne
Et nytt liv begynner med ekteskap.
cms/verbs-webp/78309507.webp
uitknippen
De vormen moeten worden uitgeknipt.
klippe ut
Formene må klippes ut.
cms/verbs-webp/96710497.webp
overtreffen
Walvissen overtreffen alle dieren in gewicht.
overgå
Hvaler overgår alle dyr i vekt.
cms/verbs-webp/38753106.webp
spreken
Men moet niet te luid spreken in de bioscoop.
snakke
Man bør ikke snakke for høyt i kinoen.
cms/verbs-webp/129244598.webp
beperken
Tijdens een dieet moet je je voedselinname beperken.
begrense
Under en diett må du begrense matinntaket ditt.
cms/verbs-webp/58292283.webp
eisen
Hij eist compensatie.
kreve
Han krever kompensasjon.
cms/verbs-webp/111892658.webp
bezorgen
Hij bezorgt pizza’s aan huis.
levere
Han leverer pizzaer til hjem.
cms/verbs-webp/118868318.webp
houden van
Ze houdt meer van chocolade dan van groenten.
like
Hun liker sjokolade mer enn grønnsaker.
cms/verbs-webp/122224023.webp
achteruit zetten
Binnenkort moeten we de klok weer achteruit zetten.
stille tilbake
Snart må vi stille klokken tilbake igjen.