Ordforråd

Lær verb – polsk

cms/verbs-webp/92456427.webp
koop
Hulle wil ’n huis koop.
kopen
Ze willen een huis kopen.
cms/verbs-webp/127720613.webp
mis
Hy mis sy vriendin baie.
missen
Hij mist zijn vriendin erg.
cms/verbs-webp/68212972.webp
opstaan en praat
Wie iets weet, mag in die klas opstaan en praat.
opmerken
Wie iets weet, mag in de klas opmerken.
cms/verbs-webp/59552358.webp
bestuur
Wie bestuur die geld in jou gesin?
beheren
Wie beheert het geld in jouw gezin?
cms/verbs-webp/106203954.webp
gebruik
Ons gebruik gasmaskers in die brand.
gebruiken
We gebruiken gasmaskers in het vuur.
cms/verbs-webp/110401854.webp
akkommodasie kry
Ons het akkommodasie in ’n goedkoop hotel gekry.
onderdak vinden
We vonden onderdak in een goedkoop hotel.
cms/verbs-webp/124458146.webp
oorlaat
Die eienaars laat hulle honde vir my oor vir ’n stap.
overlaten
De eigenaren laten hun honden aan mij over voor een wandeling.
cms/verbs-webp/130938054.webp
bedek
Die kind bedek homself.
bedekken
Het kind bedekt zichzelf.
cms/verbs-webp/78342099.webp
geldig wees
Die visum is nie meer geldig nie.
geldig zijn
Het visum is niet meer geldig.
cms/verbs-webp/116932657.webp
ontvang
Hy ontvang ’n goeie pensioen in sy ouderdom.
ontvangen
Hij ontvangt een goed pensioen op oudere leeftijd.
cms/verbs-webp/106725666.webp
kyk na
Hy kyk na wie daar woon.
controleren
Hij controleert wie daar woont.
cms/verbs-webp/120220195.webp
verkoop
Die handelaars verkoop baie goedere.
verkopen
De handelaren verkopen veel goederen.