Vocabulário
Tâmil – Exercício de Verbos

uitoefenen
Ze oefent een ongewoon beroep uit.

duwen
De verpleegster duwt de patiënt in een rolstoel.

uitspringen
De vis springt uit het water.

afscheid nemen
De vrouw neemt afscheid.

rijden
Ze rijden zo snel als ze kunnen.

voorzien
Strandstoelen worden voor de vakantiegangers voorzien.

slaan
Ouders zouden hun kinderen niet moeten slaan.

aankomen
Het vliegtuig is op tijd aangekomen.

repareren
Hij wilde de kabel repareren.

overdoen
De student heeft een jaar overgedaan.

plezier hebben
We hebben veel plezier gehad op de kermis!
