Vocabulário

Aprenda verbos – Holandês

cms/verbs-webp/119269664.webp
slagen
De studenten zijn geslaagd voor het examen.
passar
Os estudantes passaram no exame.
cms/verbs-webp/119302514.webp
bellen
Het meisje belt haar vriendin.
ligar
A menina está ligando para sua amiga.
cms/verbs-webp/84847414.webp
zorgen voor
Onze zoon zorgt heel goed voor zijn nieuwe auto.
cuidar
Nosso filho cuida muito bem do seu novo carro.
cms/verbs-webp/75001292.webp
wegrijden
Toen het licht veranderde, reden de auto’s weg.
partir
Quando o sinal mudou, os carros partiram.
cms/verbs-webp/129244598.webp
beperken
Tijdens een dieet moet je je voedselinname beperken.
limitar
Durante uma dieta, é preciso limitar a ingestão de alimentos.
cms/verbs-webp/129235808.webp
luisteren
Hij luistert graag naar de buik van zijn zwangere vrouw.
ouvir
Ele gosta de ouvir a barriga de sua esposa grávida.
cms/verbs-webp/100965244.webp
naar beneden kijken
Ze kijkt naar beneden het dal in.
olhar para baixo
Ela olha para o vale abaixo.
cms/verbs-webp/107299405.webp
vragen
Hij vraagt haar om vergeving.
perguntar
Ele a pede perdão.
cms/verbs-webp/116166076.webp
betalen
Ze betaalt online met een creditcard.
pagar
Ela paga online com um cartão de crédito.
cms/verbs-webp/119613462.webp
verwachten
Mijn zus verwacht een kind.
esperar
Minha irmã está esperando um filho.
cms/verbs-webp/82378537.webp
weggooien
Deze oude rubberen banden moeten apart worden weggegooid.
descartar
Estes pneus de borracha velhos devem ser descartados separadamente.
cms/verbs-webp/93169145.webp
spreken
Hij spreekt tot zijn publiek.
falar
Ele fala para seu público.