Vocabulário

Aprenda verbos – Holandês

cms/verbs-webp/107273862.webp
verbonden zijn
Alle landen op aarde zijn met elkaar verbonden.
estar interligado
Todos os países da Terra estão interligados.
cms/verbs-webp/123619164.webp
zwemmen
Ze zwemt regelmatig.
nadar
Ela nada regularmente.
cms/verbs-webp/38753106.webp
spreken
Men moet niet te luid spreken in de bioscoop.
falar
Não se deve falar muito alto no cinema.
cms/verbs-webp/68841225.webp
begrijpen
Ik kan je niet begrijpen!
entender
Eu não consigo te entender!
cms/verbs-webp/47062117.webp
rondkomen
Ze moet rondkomen met weinig geld.
se virar
Ela tem que se virar com pouco dinheiro.
cms/verbs-webp/53646818.webp
binnenlaten
Buiten sneeuwde het en we lieten ze binnen.
deixar entrar
Estava nevando lá fora e nós os deixamos entrar.
cms/verbs-webp/108118259.webp
vergeten
Ze is nu zijn naam vergeten.
esquecer
Ela esqueceu o nome dele agora.
cms/verbs-webp/96710497.webp
overtreffen
Walvissen overtreffen alle dieren in gewicht.
superar
As baleias superam todos os animais em peso.
cms/verbs-webp/130770778.webp
reizen
Hij reist graag en heeft veel landen gezien.
viajar
Ele gosta de viajar e já viu muitos países.
cms/verbs-webp/111160283.webp
voorstellen
Ze stelt zich elke dag iets nieuws voor.
imaginar
Ela imagina algo novo todos os dias.
cms/verbs-webp/28787568.webp
verdwalen
Mijn sleutel is vandaag verloren gegaan!
perder-se
Minha chave se perdeu hoje!
cms/verbs-webp/63244437.webp
bedekken
Ze bedekt haar gezicht.
cobrir
Ela cobre seu rosto.