Vocabulário
Aprenda verbos – Holandês

ontdekken
De zeelieden hebben een nieuw land ontdekt.
descobrir
Os marinheiros descobriram uma nova terra.

zorgen voor
Onze zoon zorgt heel goed voor zijn nieuwe auto.
cuidar
Nosso filho cuida muito bem do seu novo carro.

terugnemen
Het apparaat is defect; de winkelier moet het terugnemen.
devolver
O aparelho está com defeito; o vendedor precisa devolvê-lo.

afscheid nemen
De vrouw neemt afscheid.
despedir-se
A mulher se despede.

brengen
De koerier brengt een pakketje.
trazer
O mensageiro traz um pacote.

nemen
Ze moet veel medicatie nemen.
tomar
Ela tem que tomar muitos medicamentos.

verdragen
Ze kan de pijn nauwelijks verdragen!
suportar
Ela mal consegue suportar a dor!

vooruitgang boeken
Slakken boeken alleen langzame vooruitgang.
progredir
Caracóis só fazem progresso lentamente.

luisteren naar
De kinderen luisteren graag naar haar verhalen.
ouvir
As crianças gostam de ouvir suas histórias.

vertellen
Ze vertelde me een geheim.
contar
Ela me contou um segredo.

geloven
Veel mensen geloven in God.
acreditar
Muitas pessoas acreditam em Deus.
