Vocabulário

Aprenda verbos – Holandês

cms/verbs-webp/34725682.webp
voorstellen
De vrouw stelt iets voor aan haar vriendin.
sugerir
A mulher sugere algo para sua amiga.
cms/verbs-webp/35137215.webp
slaan
Ouders zouden hun kinderen niet moeten slaan.
bater
Os pais não devem bater nos seus filhos.
cms/verbs-webp/62175833.webp
ontdekken
De zeelieden hebben een nieuw land ontdekt.
descobrir
Os marinheiros descobriram uma nova terra.
cms/verbs-webp/84506870.webp
worden dronken
Hij wordt bijna elke avond dronken.
embebedar-se
Ele se embebeda quase todas as noites.
cms/verbs-webp/113136810.webp
versturen
Dit pakket wordt binnenkort verstuurd.
despachar
Este pacote será despachado em breve.
cms/verbs-webp/107996282.webp
verwijzen
De leraar verwijst naar het voorbeeld op het bord.
referir
O professor refere-se ao exemplo no quadro.
cms/verbs-webp/81025050.webp
vechten
De atleten vechten tegen elkaar.
lutar
Os atletas lutam um contra o outro.
cms/verbs-webp/82095350.webp
duwen
De verpleegster duwt de patiënt in een rolstoel.
empurrar
A enfermeira empurra o paciente em uma cadeira de rodas.
cms/verbs-webp/61389443.webp
liggen
De kinderen liggen samen in het gras.
deitar
As crianças estão deitadas juntas na grama.
cms/verbs-webp/124320643.webp
moeilijk vinden
Beiden vinden het moeilijk om afscheid te nemen.
achar difícil
Ambos acham difícil dizer adeus.
cms/verbs-webp/75508285.webp
verheugen
Kinderen verheugen zich altijd op sneeuw.
esperar ansiosamente
As crianças sempre esperam ansiosamente pela neve.
cms/verbs-webp/86196611.webp
overrijden
Helaas worden er nog veel dieren overreden door auto’s.
atropelar
Infelizmente, muitos animais ainda são atropelados por carros.