Лексика
Изучите глаголы – литовский

hereinkommen
Kommen Sie herein!
binnenkomen
Kom binnen!

befürworten
Deine Idee befürworten wir gern.
onderschrijven
We onderschrijven graag uw idee.

teilnehmen
Er nimmt an dem Rennen teil.
deelnemen
Hij neemt deel aan de race.

bemalen
Sie hat ihre Hände bemalt.
schilderen
Ze heeft haar handen geschilderd.

hinfahren
Ich werde mit dem Zug hinfahren.
met de trein gaan
Ik ga er met de trein heen.

vortragen
Der Politiker trägt eine Rede vor vielen Studenten vor.
een toespraak houden
De politicus houdt een toespraak voor veel studenten.

füttern
Die Kinder füttern das Pferd.
voeden
De kinderen voeden het paard.

durchgehen
Kann die Katze durch dieses Loch durchgehen?
doorgaan
Kan de kat door dit gat gaan?

passieren
Hier ist ein Unfall passiert.
gebeuren
Hier is een ongeluk gebeurd.

mitfahren
Darf ich bei dir mitfahren?
meerijden
Mag ik met je meerijden?

beschützen
Kinder muss man beschützen.
beschermen
Kinderen moeten beschermd worden.
