Лексика

Изучите глаголы – нидерландский

cms/verbs-webp/89025699.webp
dragen
De ezel draagt een zware last.
нести
Осел несет тяжелый груз.
cms/verbs-webp/90287300.webp
rinkelen
Hoor je de bel rinkelen?
звонить
Вы слышите, как звонит колокольчик?
cms/verbs-webp/80552159.webp
werken
De motorfiets is kapot; hij werkt niet meer.
работать
Мотоцикл сломан; он больше не работает.
cms/verbs-webp/124575915.webp
verbeteren
Ze wil haar figuur verbeteren.
улучшать
Она хочет улучшить свою фигуру.
cms/verbs-webp/86196611.webp
overrijden
Helaas worden er nog veel dieren overreden door auto’s.
переехать
К сожалению, многие животные до сих пор попадают под машины.
cms/verbs-webp/79322446.webp
voorstellen
Hij stelt zijn nieuwe vriendin voor aan zijn ouders.
представлять
Он представляет свою новую девушку родителям.
cms/verbs-webp/71991676.webp
achterlaten
Ze hebben hun kind per ongeluk op het station achtergelaten.
оставлять
Они случайно оставили своего ребенка на станции.
cms/verbs-webp/93792533.webp
betekenen
Wat betekent dit wapenschild op de vloer?
значить
Что значит этот герб на полу?
cms/verbs-webp/108580022.webp
terugkeren
De vader is teruggekeerd uit de oorlog.
возвращаться
Отец вернулся с войны.
cms/verbs-webp/98060831.webp
uitgeven
De uitgever geeft deze tijdschriften uit.
выпускать
Издатель выпускает эти журналы.
cms/verbs-webp/119425480.webp
denken
Je moet veel denken bij schaken.
думать
В шахматах нужно много думать.
cms/verbs-webp/44848458.webp
stoppen
Je moet stoppen bij het rode licht.
остановиться
На красный свет вы должны остановиться.